Blog

Het beste van Cuba - Nieuwe tijden, nieuwe muziek

Het beste van Cuba - nieuwe tijden, nieuwe muziek

Een nieuwe generatie muzikaal talent staat te trappelen om de wereld te veroveren nu de isolatie van Cuba na vijftig jaar voorzichtig barsten begint te vertonen. Bang voor de westerse invloeden die zo ook binnen- komen, zijn ze niet. Zangeres Daymé Arocena: ‘Onze roots zijn te sterk om verloren te gaan.’ (Verschenen in Vrij Nederland, 9/1/2016)

 

 

Tekst en foto's: Jan De Deken

Jorge Luis Lagarza zoekt de ogen van zijn drummer. “Zet je schrap”, schreeuwen de zijne, vlak voor ze verstrakken tot genotzuchtige spleetjes. Als ballerina’s dansen zijn vingers over drie verdiepingen zwarte en witte toetsen. Hij beatboxt, lipt met de snelle synthesizerklanken mee.

Lagarza veert wel voor de tiende keer op van zijn krukje wanneer de deur van het repetitielokaal openzwaait. Een klein, mollig meisje, zwart als ebbenhout, steekt met een stralende glimlach haar hoofd vanachter het kozijn. “Mis amores, ik heb jullie zo gemist!” Met Cubaanse flair vliegt Daymé Arocena haar bandleden om de hals.

Eergisteren was ze nog op tournee in Brazilië. Daarvoor veroverde ze de Blue Note in New York en een resem andere Amerikaanse podia. Dat haar muzikanten in Cuba moesten blijven vindt ze doodzonde. Te duur, te veel bureaucratie.

Arocena grijpt de micro, er is geen tijd te verliezen. Morgen spelen ze in Fabrica de Arte, de hipste concertzaal van Havana. “Yemaya, Oshun, mi madre, yo te quiero cantar”, zingt ze haar santeria-moeders aan, de godinnen van de zee en de rivieren. Haar stem kabbelt van warme chocoladestromen naar vloedgolven die genadeloos te pletter slaan. Ze dirigeert, kreunt, schreeuwt, scat vanuit haar keel. Ze slaat en zalft, geeft en neemt, zoals de zee uit het lied. Drum, bas en toetsen sleurt ze mee de diepte in.

Ze heet een jazzzangeres te zijn, maar evengoed smaken de composities van Cuba’s 23-jarige rijzende ster naar santeria-spiritualisme, rumba en son. In Nederland zou het gewoon wereldmuziek heten, alsof enkel westers geluid een verfijnde catalogus verdient.

“Volgens mijn moeder begon ik te zingen nog voor ik kon praten”, lacht Arocena, wanneer we na de repetitie langs de elegante, aftakelende herenhuizen van de wijk Vedado lopen. De kleine Daymé was vijf wanneer haar ouders haar inschreven voor een zangwedstrijd in het grote Presidente Hotel. Ze zong ‘no me queda mas’, van de twee jaar eerder doodgeschoten tejanozangeres Selena Quintanilla. “Er rest me niets, dan me verliezen in een afgrond, van tranen en verdriet.” Zware kost voor een kleuter. “Ik won de wedstrijd, als baby tussen alle grote kinderen”, lacht Arocena.

“Drie jaar later schreef ik me in voor de muziekschool. Piano en viool, maar ik raakte niet door de ingangsexamens. Ik had niet de juiste fysieke gestalte voor die instrumenten.” Muzikant is in Cuba een respectabel beroep, waarmee je beter dan gemiddeld de kost kan verdienen. In het Cuba van de Castro’s, waar elke peso tien keer moet worden omgedraaid, mogen enkel de meest getalenteerden aan de opleiding beginnen.

Een jaar later slaagde Arocena wel, voor piano en koordirigentie. Toch moest ze haar carrière bijna vaarwel zwaaien nog voor ze begonnen was. “Ik lag bij mijn geboorte in een slechte positie, met een geknikte elleboog. Ik kreeg steeds meer pijn tijdens de muzieklessen. Ik stotterde ook. Dokters en leraren zeiden dat ik geen toekomst had als muzikant, maar ik weigerde op te geven. Ik heb veel pijn doorstaan, geweend, medische testen afgenomen, therapieën en extra lessen gevolgd.” Arocena weet dat ze aan die hoge hordes haar doorzettingsvermogen en vroege maturiteit te danken heeft. “Op mijn veertiende slaagde ik voor het eindexamen met de beste cijfers van het land. Ik mocht als enige van de school me verder gaan specialiseren.”

“Ik ben una negrita suertuda”, lacht Arocena. Een zondagsnegerinnetje. “Mijn teken in de santeria – Erdibre – betekent zelfs ‘dochter van het geluk’. Maar ik heb ervoor moeten vechten. Iedereen krijgt zijn moment in het leven, maar weinigen weten het te grijpen. Dan zegt men nadien dat het leven hardvochtig is geweest.”

Arocena’s moment was dat waarop haar pad dat van Gilles Peterson kruiste. De Britse BBC-presentator, dj en producer is een wereldautoriteit in niet-Westerse muziek. “Ik hoorde Daymé zingen tijdens mijn eerste bezoek aan Cuba”, zegt Peterson. “Ze zat toen nog op school, maar blies me meteen omver. Ze is de meest fenomenale artieste waarmee ik ooit heb samengewerkt, en helemaal Cubaans: gedreven, vrolijk en heel gepassioneerd door haar roots.”

Peterson veert enthousiast op uit zijn logezetel in de Brusselse concertzaal Ancienne Belgique (AB). Dadelijk moet hij het podium op voor een dj-set. Over Cuba praten lijkt de juiste adrenaline in hem op te wekken. Hij trok er voor het eerst naartoe in 2008, wanneer Havana Cultura, het cultuurplatvorm van rumproducent Havana Club, hem vroeg om zijn schouders onder een vernieuwend muziekproject te zetten. Peterson zocht en vond de toptalenten van de Cubaanse avant-garde en producete met hen het album ‘Havana Cultura: New Cuba Sound’.

“Iedereen kent Buena Vista Social Club, een blockbuster en een uniek stukje muziekgeschiedenis. Maar in de niches was er zo veel fascinerend onontgonnen terrein. Je kan het muzikaal belang van Cuba niet overschatten. Het was een van de belangrijkste toegangspoorten tussen de Amerika’s, Europa en Afrika, en heeft enkele van ’s werelds beste muzikanten voortgebracht. Cubanen domineerden het New York van de jaren veertig en vijftig, wanneer de mambo en chachacha het overnamen van de Duke Ellingtons.” Salsa, son, rumba, trova, latin jazz… allemaal zijn ze geheel of gedeeltelijk ontstaan op het Caribische eiland, niet veel groter dan Portugal.

Na ‘New Cuba Sound’ bracht Peterson nog twee Havana Cultura-platen uit. In juni releasete zijn platenlabel Brownswood Recordings ‘Nueva Era’, het debuut van Arocena als soloartiest.  Sindsdien gaat het hard voor de Cubaanse. Met Peterson heeft ze een suikernonkel die via zijn soundcloud-account 3,5 miljoen volgers bereikt. De Amerikaanse openbare radio-omroep NPR zet Nueva Era bij de vijftig beste platen van het jaar, en noemt Arocena een mix van Celia Cruz en Aretha Franklin.

Niet slecht voor een zangeres die een jaar geleden nog niet van haar muziek kon leven. “Daar heb je de internationale markt voor nodig”, zegt Arocena. “In Cuba zegt men dat een goed muzikant een groot deel van het jaar op een vliegtuig zit.”

Evident is dat niet in het Cuba van de broers Fidel en Raul Castro, die sinds de revolutie in 1959 het eiland regeren. Door de Amerikaanse blokkade en het embargo dat de overheid de eigen bevolking oplegt, leven de Cubanen al meer dan een halve eeuw grotendeels afgesloten van de buitenwereld. Vooraleer muzikanten een visum kunnen aanvragen in hun land van bestemming, moet de Cubaanse overheid een reistoestemming geven. Een slopend bureaucratisch proces, waardoor artiesten vaak hun buitenlandse optredens missen. “Ik moest dit jaar al vier keer een visum aanvragen voor Groot-Brittannië en drie keer voor de Schengenzone. Gilles smeekt me haast om snel met een Europeaan te trouwen”, lacht Arocena.

De wereld komt ook niet zomaar naar de Cubanen toe. Ze kunnen niet legaal buitenlandse tv- of radiozenders ontvangen. Jongeren en gezinnen smokkelen wekelijks de ‘paquete’ hun woonkamer in, een harde schijf vol Amerikaanse grootste gemene deler-films, -series en -muziek.

Internet sijpelt pas recent het land binnen, en blijft voor de overgrote meerderheid van de Cubanen onbetaalbaar. Een uurtje online kost twee dollar. Acht uur surfen en een gemiddeld maandloon is erdoor gejaagd. “Tijdens mijn eerste buitenlandse optredens sliep ik nauwelijks. Ik bleef hele nachten wakker om muziek te downloaden. Zo doen we het allemaal”, lacht Arocena.

Pas op haar vijftiende raakte ze voor het eerst in aanraking met jazz. “Een vriend had een zangeres nodig voor een big band. Hij gaf me een partituur, My funny valentine. Ik had het nooit gehoord en had geen idee wat ik aan het zingen was. Dan kan je natuurlijk niet anders dan er je eigen interpretatie aan geven.”

Arocena is een kind van de eenentwintigste eeuw. De harde vroege jaren negentig zijn aan haar voorbij gegaan. De Sovjet-Unie was in elkaar gestuikt, de Russische geldkraan naar Cuba abrupt dichtgedraaid. De ‘periodo especial’, getekend door armoede, honger en een gebrek aan zowat alles, zou de zwartste bladzijde in de recente Cubaanse geschiedenis worden.

Rapper Telmary Diaz beleefde het wel vanop de eerste rij. Ze stond in die donkere jaren mee aan de wieg van de Cubaanse hiphop. “Er waren geen kranten, want er was geen papier om ze op te drukken. Ik rapte over de actualiteit en de culturele agenda in de clandestiene underground scene. Rappers waren rond de eeuwwisseling de echte journalisten van het land. Met humor en dubbele bodems klaagden ze de wantoestanden aan.” Met enkele andere muzikanten vormde Telmary de hiphopformatie Free Hole Negro. “We hadden geen geld voor een dj of apparatuur, dus speelden we met live muzikanten. Zo wisten we de Cubaanse roots in de uit Amerika geïmporteerde hiphop te integreren.”

Turning treaths into opportunities…Het klinkt als glibberige verkooppraat van managementgoeroes, maar het is de kracht van een generatie muzikanten die klaarstaat om met een uniek geluid de wereld te veroveren. Arocena wist niet hoe Fitzgerald en Holiday klonken, dus gaf ze vanuit haar rumba-achtergrond jazz een eigen geluid. Cubaanse producers die urban genres als hiphop, reggae en elektronische muziek maken, hebben geen toegang tot de sample banks die een producer in Montreal ter beschikking heeft, noch de internetconnectie waarmee hij die in een vingerknip met een collega in Moskou kan delen. Dus nemen ze hun eigen sounds op, van studio’s in Havana tot in de traditionele uithoeken van het eiland, waar vergeten genres als de changüi, kiriba en nengon nog springlevend zijn.

Voor Telmary werd het een obsessie. Ze groef steeds dieper in de Cubaanse roots. “Ik zocht een manier van improviseren die eigen is aan onze cultuur. Dat leidde me naar het repentismo van de guajiros, de boeren op het platteland. Ze voeren een improvisatieduel van gezongen poëzie, waarin de ene telkens moet beginnen met de laatste zin van de ander. Je hebt dus geen tijd om na te denken.”

Ook in de Afro-Cubaanse religie santeria vond ze een manier van rappen. “Santeros bidden in het Yoruba tot de doden en de goden. Dat heet moyubbar. Die improvisatietechniek is de leidraad geworden van mijn tweede plaat, ‘Libre’.”

“Santeria zit diep ingeworteld in de Cubaanse folklore. Het is de basis van alle muziek”, zegt ook Arocena. Haar composities zijn doordrenkt van opzwepende batá-drums, claves en religieus eerbetoon. Optreden doet ze altijd in het wit, de santeriakleur. Arocena woont een leven lang in Diez de Octubre, een volkswijk in Havana waar de Afro-Cubaanse rumbabeat door de navelstreng pompt. Een wijk ver weg van de toeristische Malecon ook, waar een vreemdeling in bescheiden gezinswoningen als een eregast wordt binnengehaald.

Arocena laat me kennismaken met haar santeriamoeders. Yemaya en Oshun wonen in potten met prinselijke kroontjes en hebben een plaats naast de piano gekregen. “Ze begeleiden me in mijn leven. Santeria komt voor uit het katholicisme, maar hanteert een veel persoonlijkere benadering. Elke orisha heeft zijn eigen waarden. Tijdens de ceremonie itá leer je hoe je zal samenleven met die heiligen vanuit je persoonlijk perspectief.”

Om de Cubaanse muziek echt te begrijpen, moet ik naar Matanzas, zegt Arocena. De geboortegrond van ’s lands diepste muzikale roots, honderd kilometer ten oosten van Havana, is een ander Cuba: trager, gezapiger, de portemonnees nog leger en de ruïnes bouwvalliger. Het ooit zo trotse Sauto Theater staat al vijf jaar met de deuren dichtgespijkerd te verkommeren. Mannen vissen in de vervuilde riviermonding om hun kinderen vanavond meer dan bonen met rijst op hun bord te gunnen.

In de baai van Matanzas meerden in de negentiende eeuw ontelbare slavenschepen uit West-Afrika aan. Om hun door de kolonisatoren verboden Yorubageloof te kunnen belijden, verbonden ze hun orishas aan katholieke heiligen. De god Chango werd Sint-Barbara. Uit dat syncretisme ontstond de santeria. Religieuze feesten vierden de slaven met wat ze hadden: enkele trommels en hun stem. De rumba was geboren.

Rumba werd beschouwd als getrommel van Untermenschen, ook na de slavernij. “Het was de muziek van zwarten, armen, hoeren en dronkenlappen”, herinnert Francisco ‘Minini’ Zamora zich. In 1957 richtte hij de ondertussen legendarische Grupo Afrocuba de Matanzas op. “De Cubaanse revolutie heeft het een eerbare plaats gegeven in ons nationaal patrimonium.” Dat de spontane rumba ondertussen uit de straten is verdwenen, vind Minini niet erg. “Rumba is opgeklommen tot de culturele agenda, en net daarom zal het blijven bestaan.”

Het is kwart over zes, de hitte gaat stilaan liggen. De hoogbejaarde Minini en zijn echtgenote heisen zich recht en slenteren naar het piepklein cultureel centrum Nelson Barrera, waar om vier uur hun optreden had moeten beginnen. Kranig helpen ze elkaar de straat over, elk met een biertje in de hand.

Tussen afbladderende gevels heft Minini zijn rauwe Yorubagezangen aan. Daar zijn ze weer, Yemaya en de rest van de godenbende. Conga’s en cajons klimmen de hoogte in, ontploffen, om dan gecontroleerd weer de ritmisch tikkende claves te vinden. Ze trommelen provocatief, hypnotiserend en compromisloos, lichtjaren verwijderd van de behaagzieke rumbasalsatimbafunkpunkbands en aanverwanten op Europese zomerfestivals.

Maar een volkstoeloop blijft uit. Een paar dozijn buurtbewoners waagt zich aan een danspas of twee. Afrocuba trekt amper meer volk dan het kinderfeestje twee straten verder, waar peuters waggelen op de Zuid-Amerikaanse kinderklassieker Lola De Koe. In het eigen Matanzas brokkelt de rumba af als het Sauto Theater, en een restauratie lijkt niet voor morgen.

Groot is het contrast met hippe hoofdstedelijke wijken als Vedado en Miramar, die ’s avonds bruisen als paracetamol op nieuwjaarsdag. Theaters en muziektempels die in de jaren vijftig caterden voor rijke Amerikanen, werden door de Castro’s genationaliseerd en teruggegeven aan het volk. Luxe moesten de Cubanen nooit verwachten van de revolutie, maar muziek is hier een basisbehoefte. Concerten zijn bijna gratis. Zelfs tijdens de periodo especial bleef de nationale platenmaatschappij Egrem albums uitbrengen.

Sinds Raul Castro de communistische teugels viert en beperkte ruimte laat voor privé-initiatief, geven onafhankelijke muziekcafés en clubs nog meer ademruimte aan artiesten en hun publiek. “Er zijn nu veel meer plekken om op te treden dan vroeger. Iedereen voelt dat de mogelijkheden groeien. Maar soms moeten de deuren van nieuwe hotspots ook heel snel weer dicht”, zegt Arocena, terwijl we ’s avonds door de uitgaansbuurten van het stadscentrum lopen. Op drukke plekken schakelt ze consequent over van Spaans naar Engels. Arocena vreest dat de politie haar zal arresteren voor jineterismo, aanpappen met Westerlingen voor geld of een enkeltje richting buitenland. Ik lach met het idee, zij niet. Zelfs de gerespecteerde stadshistoricus Eusebio Leal Spengler werd, op verdenking van illegaal toeristen ronselen, opgepakt wanneer hij met buitenlandse gasten door de stad wandelde. Cubaanse muzikanten weten dat je best niet in het vaarwater van de overheid komt.

Toch ontspant de vuist van het regime ontegensprekelijk. In de nieuwe cultuurtempel Fabrica de Arte lacht het kunstenaarsduo Meira en Toirac met ‘de mirakels van Fidel’, de vele beloftes van de grote leider die nooit zijn ingevuld. Fabrica de Arte of F.A.C. is één van de nieuwe iconen van de culturele revival. Het complex van concertzalen, expositieruimtes en loungeterrassen doet niet onder voor de hipste kraakpanden van Berlijn. Gisteren mochten een tiental hiphopbands het podium op. Vanavond zalft Daymé Arocena het culturopubliek met haar tijgerbalsemstem.

Ze was nerveus, zei ze vooraf. “De mensen in Fabrica komen om te dansen, niet om stilletjes naar jazz te luisteren.” Maar van zenuwen is weinig te merken. “Don’t unplug my body”, schreeuwt ze, zwierend met haar massieve heupen.  Ze scat virtuoos, minutenlang, tot ze helemaal uit zichzelf lijkt te treden. Wanneer ze naar haar toetsenist knikt en diens spleetjes verschijnen, staat niemand in de oude fabriek nog stil.

Dat F.A.C. de nieuwste hotspot is, weten ze ondertussen ook voorbij de landsgrenzen. Morgen komt Mick Jagger op bezoek. Volgende week krijgt Katy Perry een rondleiding. Sinds de VS en Cuba eind 2014 ietwat verrassend aankondigden dat ze hun relaties zouden normaliseren, vallen Amerikaanse sterren haast over elkaar heen om het ongeëxploiteerde lapje grond in de achtertuin te verkennen. Stevie Wonder plant een concert. Sting maakt er een erezaak van om nog voor de Rolling Stones in Havana op te treden.

Cultureel waren de diplomatieke ijskappen al langer aan het smelten. Cubaanse muzikanten worden uitgenodigd in de VS om op te treden en les te geven. Arocena’s debuut Nueva Era gaat nergens zo vaak over de toonbank als bij de grote buur.

Het verbaast Arocena niet. “We zijn identieke karakters in een broedertwist. Overal in de VS heb ik het gevoel dat ik in Cuba ben, maar dan vijftig jaar later. Net zoals een Amerikaan is een Cubaan altijd zeker van zijn stuk, ook als hij zich vergist. Er zijn landen, zoals Venezuela en Nicaragua, die door conflict of miserie in lethargie verzeild zijn geraakt. Cubanen zijn vechters. Ik denk niet dat veel volkeren zo lang met de blokkade om hadden kunnen gaan.”

Nu de communistisch-kapitalistische muur langzaamaan afbrokkelt, ruiken ook grote platenmaatschappijen hun kans. Sony tekende een overeenkomst met het nationale label Egrem, en zal onder andere de volgende cd van de legendarische groep Los Van Van releasen. “Egrem heeft veel belangrijk historisch materiaal aan Sony verkocht. Ik ben heel benieuwd naar wat daarmee gaat gebeuren”, zegt Eme Alfonso, zangeres en programmator in Fabrica.

Veel Cubaanse muzikanten dromen van een contract bij een groot label, maar zijn beducht voor de prijs die ze daarvoor moeten betalen. Alfonso: “Ik weet niet wat de intenties met Cuba zijn, maar de Amerikaanse muziekindustrie is erg agressief en heeft een grote schaduw. Ze kunnen je muziek voor iets verkopen dat het niet is, zolang het maar in hun hokje past.”

Alfonso woonde de afgelopen twee jaar in Barcelona. Ze was op tournee en wilde zich de visumrompslomp besparen. Maar in mei keerde ze terug om een nieuwe plaat op te nemen. “Cubaanse muziek kan ik enkel hier maken. Er is een generatie vertrokken toen het heel slecht ging. Die komt nooit meer terug. Onze generatie neemt het beste van Cuba en trekt daarmee de wereld in.”

29 november. Zes weken na onze laatste ontmoeting staat Arocena op het podium in Brugge. Dat is Fabrica de Arte niet. Arocena weet dat Belgen zitten en luisteren tijdens een jazzconcert. Ze speelt intiemer, geeft zich bloot, creëert een band met het publiek. Een enkeling wordt ongemakkelijk van haar enthousiaste Cubaanse schaterlach. Daymé Arocena klinkt net iets anders in het stijve Westen, maar toch helemaal als zichzelf. Met scattende keelgeluiden, compromisloos rumbagetrommel en veel lovende woorden voor Oshun en Yemaya. Het blijft ‘Daymé’, zoals ze zelf zegt. Een ander etiket weigert ze op haar muziek te kleven.

Van Arocena mogen Cuba’s poorten openvliegen. “Alle veranderingsprocessen hebben een goede en slechte kant. Nee, ik zie liever geen McDonald’s in Havana. En ja, Cubanen zullen ook vaker op buitenlandse muziek dansen. Maar ze zullen dansen, zingen en praten als Cubanen. Onze roots is te sterk om verloren te gaan.”

 

Jan De Deken