De kindslaven van Benin
5,5 miljoen kinderen in de wereld zijn slaven. Ze werken gedwongen op het veld, in huis of in de prostitutie. Kindslaven in Benin getuigen. “Nadat hij met zijn mes in mijn rug kerfde, smeerde hij pikante pepers in de wonden.” (Verschenen op De Correspondent en in Knack, 17/6/2015)
Tekst en beeld: Jan De Deken
Pauline (14) was vijf jaar oud wanneer ze op de markt van Porto Novo rijst en mais begon te verkopen. “Papa stuurde me naar de hoofdstad om bij een onbekende vrouw in te wonen. Maman Amina had zelf tien kinderen, van twee tot achttien jaar oud. Ik bracht hen naar school en deed het huishouden. Ik vroeg of ik ook naar school mocht, maar dat kon niet. Ik moest mevrouw helpen werken. Toch voelde ik me deel van de familie. De andere kinderen behandelden me als hun eigen zus.”
Pauline bleef vijf jaar in de hoofdstad van Benin. Wanneer haar jongere broertje overleed, keerde ze terug naar haar geboortedorp Dangbo voor de begrafenis. “Papa besliste dat ik zou blijven. Maar wanneer niet veel later mijn ouders scheidden, bracht een tante langs vaders kant me naar Nigeria om voor een andere vrouw te werken. Voor haar moest ik kleren verkopen op de markt en het huishouden doen. Ze behandelde me erg slecht”, zegt Pauline. Een uur lang zou ze strak in het niets blijven staren. Ze vecht tegen de herinnering. Mechanisch laat ze haar verhaal in stroeve kortzinnen van de sorteerband rollen.
“Ze gaf me elektrische schokken met elektriciteitskabels en sloeg me met een houten stok. Ze vernederde me en behekste mijn ouders door vloeken over hen uit te spreken. Ook haar kinderen en de andere dienstmeisjes sloegen me. Terwijl haar eigen kinderen vlees, vis, groenten en fruit aten, kreeg ik enkel droge maniokbloem en water, elke dag opnieuw. Slapen deed ik op de grond. Ik heb nooit een frank gekregen voor mijn werk.”
Pauline is één van naar schatting 5,5 miljoen kindslaven. Volgens de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO) is 26 procent van de mensen die wereldwijd tot arbeid worden gedwongen jonger dan 18 jaar. Ze worden verhandeld om te werken als huisslaaf, op het veld, in mijnen en de bouw, op de markt en in de prostitutie. Het United Nations Office on Drugs and Crime (UNODC) rapporteerde in oktober 2014 gevallen van mensenhandel in 128 landen, en benadrukt dat het aantal geregistreerde slachtoffers slechts het topje van de ijsberg is. Vooral Afrika en Azië domineren de statistieken. De VN-organisatie ziet een sterke stijging van het aantal kinderen, van 13 procent van het totaal aantal slachtoffers in 2004 naar 33 procent in 2011. In Afrika en het Midden-Oosten zijn 62 procent van de slachtoffers jonger dan 18 jaar. Twee op drie zijn meisjes.
In Benin worden 40.000 minderjarigen verhandeld en tot onbetaalde arbeid gedwongen. Dat net het West-Afrikaanse landje met 10,3 miljoen inwoners erg vatbaar is voor kinderhandel, hoeft volgens Geert Bossaerts, regiospecialiste van de ngo Plan International, niet te verbazen. “Benin is een buurland van Nigeria, waar grote vraag is naar kinderarbeid. Het land ligt recht op wat we de ‘corridor Abidjan – Lagos’ noemen.” Deze West-Afrikaanse route van Ivoorkust naar Nigeria is erg populair bij mensensmokkelaars. “Maar ook de economische en sociale situatie in het land spelen een belangrijke rol”, zegt Bossaerts.
Benin is één van de armste landen ter wereld. De helft van de bevolking moet het doen met minder dan een dollar per dag. De levensverwachting is laag, het geboortecijfer met 5,04 kinderen per vrouw erg hoog. De helft van de Beniners is jonger dan achttien jaar. Hoewel legaal werken pas kan vanaf veertien jaar, is één op vier Beninse kinderen al voor die leeftijd buiten de familiale omgeving aan de slag.
“Tien procent van die werkende kinderen, vooral meisjes uit rurale gebieden, valt ten prooi aan mensenhandel”, zegt Alfred Santos, expert kinderrechten van Plan International in Benin. “18,7 procent van hen is zes tot negen jaar oud. Bijna de helft is tien tot veertien jaar. Benin is zowel aanvoer-, transit- als ontvangstland van kindslaven. Tachtig procent van de Beninse slachtoffers wordt naar het buitenland verhandeld.”
Naast armoede speelt volgens Santos ook traditie een belangrijke rol. “Le confiage is een sterk ingeburgerde praktijk in Benin, Nigeria en Togo. Ouders brengen één of meerdere kinderen onder bij rijkere familieleden om hen een beter leven te gunnen. In de loop der jaren heeft geldgewin het echter overgenomen van traditie en solidariteit. Ouders laten hun kind werken voor een schuldeiser of in de hoop er geld voor te krijgen. Vaak wordt hen voorgelogen dat hun kind naar school zal gaan. Confiage werd zo een koninklijke piste naar mensenhandel en uitbuiting.”
Stroper wordt boswachter
In Dangbo, het geboortedorp van Pauline, is de traditionele praktijk nog sterk ingeburgerd. “Ik zag wel vaker kinderen uit het dorp vertrekken, maar stelde me er geen vragen bij”, herinnert ze zich.
Die avond knallen in Dangbo broeierige West-Afrikaanse ritmes oorverdovend uit krakende boxen. Het vallen van de nacht wist de vochtige hitte niet te verjagen. Onder het bladerdek van een boom vuren enkele honderden bewoners twee jongetjes en een pubermeisje aan, die zwetend, kronkelend en salto’s spinnend strijden om de titel van beste danser van het dorp. De wedstrijd werd dagen van tevoren door rijdende luidsprekers aangekondigd.
Na de kroning tot eeuwige roem volgt het serieuze werk. Het dorpshoofd speecht, een projector flitst aan. Op het grote scherm zien de bewoners van Dangbo een mensensmokkelaar ouders wat geld toesteken. Kinderen vertrekken, kappen stenen, worden mishandeld en verhongeren. Een dochter overlijdt. Gegiechel verstomt en maakt plaats voor verontwaardiging. “Ik heb het begrepen. Laat nooit je kind naar het buitenland vertrekken”, getuigt een vrouw van Dangbo na de voorstelling.
Volgens Santos is sensibilisering cruciaal om kinderhandel te bestrijden. “De grenzen zijn poreus, staatsstructuren zwak. Eenmaal een kind vertrekt, is het erg moeilijk het terug te halen. Daarom doen we vooral aan preventie in lokale gemeenschappen.”
In het dorpje Houéli heeft de gemeenschap die preventieopdracht ondertussen zelf overgenomen. Enkele bewoners voeren een toneelstuk op. “Als je arm bent, eet je desnoods zand met je kinderen. Maar je stuurt hen niet weg”, zingen ze een populair liedje na. Houéli ligt op slechts vijftien kilometer van Porto Novo, maar het gehucht van lemen hutten met strooien daken lijkt lichtjaren van de hoofdstad verwijderd. Net die combinatie van rurale armoede en de nabijheid van de Nigeriaanse grens en de corridor Abidjan – Lagos zorgt ervoor dat van alle Beninse departementen deze streek het zwaarst door kinderhandel getroffen wordt.
“De president van de republiek komt uit een arme familie. Ook een kind van Houéli kan zo ver geraken”, overtuigt dorpschef Mathias Gnambude zijn burgers om hun kinderen naar school in plaats van over de grens te sturen. Hij spreekt over zijn eigen ervaringen: het verhaal van de stroper die boswachter werd. Nu is Gnambude voorzitter van het lokaal comité voor kinderbescherming, vroeger was hij zelf kindersmokkelaar.
“Ik was 22 jaar wanneer ik in de kinderhandel stapte. Ik had een deel van mijn jeugd in Nigeria doorgebracht en kwam goedgekleed en als vlotte prater terug. Ouders vertrouwden me en gaven hun kind mee. Ik heb er een vijftiental naar Nigeria gebracht. Daar gingen ze werken voor handelaars die mankracht nodig hadden.” Problemen had hij nauwelijks. De grenzen waren lek als een visnet. “Bij politiecontrole zei ik dat het mijn eigen kind was.” Over zijn inkomsten blijft Gnambude erg vaag, “maar ik kon er goed van leven”, verzekert hij breed grijnzend.
Gnambude stuurde ook zijn eigen dochter Fernande naar Nigeria, om bij één van zijn vrouwen in te wonen. Polygamie is geen zonde op het Beninse platteland. “Ze was zelf kinderloos en zei dat ik haar een kind moest geven. Ze beloofde dat ze haar naar school zou sturen.” Maar Fernande, toen vijf jaar, heeft nooit een lessenaar gezien. “Ik stond dagelijks om drie uur op om akassa (gefermenteerde maispasta, nvdr) klaar te maken”, zegt het meisje. Na negen jaar haalde Gnambude zijn dochter er weg. Hij stuurde Fernande naar haar grootmoeder in Cotonou, maar ook daar werd ze mishandeld. Na een harde klap op het hoofd belandde ze in het ziekenhuis, waarop Gnambude zijn dochter terughaalde naar Houéli.
“Ze gaat niet meer weg. Ik heb mijn leven over een andere boeg gegooid. Ik voel me schuldig dat ik de levens van al die kinderen kapot heb gemaakt”, zegt Gnambude. Nu tracht hij zijn dorpsgenoten voor kinderhandel te behoeden, naar eigen zeggen met succes. “Trafikanten weten dat ik hier dorpschef ben. Ze durven geen kinderen meer komen halen.”
Gnambude zegt dat beroepstrafikanten kwetsbare gezinnen opsporen, maar volgens Santos is er in dit deel van de wereld zelden sprake van georganiseerde misdaad. “Meestal is het een familielid dat met toestemming van de ouders het kind naar een verre vriend of kennis brengt.”
In het patriarchale Benin hebben mannen daarin vaak het laatste woord, maar een standaardsituatie is er niet. Ook moeders sturen hun jonge kinderen naar een onzeker bestaan in het buitenland. “Ik liet mijn zoon op zijn twaalfde naar Nigeria vertrekken. Hij ging er een beroep leren bij een ver familielid”, zegt een vrouw in Houéli. Tientallen rituele littekens op haar bovenlichaam verraden haar hoge status als voodoomeesteres. “Hij werd er goed behandeld, maar ik zou het niet opnieuw doen. Het is crisis in Nigeria, het is er te gevaarlijk nu”, verwijst ze naar het conflict met Boko Haram.
Ook Alice Fangninla (38) stuurde haar zoon naar de oostelijke buur. “Ik was bang, maar had geen andere keuze. We hadden financiële problemen en konden niet langer voor hem zorgen. We hoopten dat hij wat geld zou verdienen, maar na twee jaar werken keerde hij met lege handen terug. Hij kreeg nauwelijks te eten, werd mishandeld en moest vluchten. Ik denk er nog vaak aan, ja. Ik zou nooit nog een kind wegsturen.”
Ondertussen kan Fangninla rekenen op een stabieler inkomen. Samen met lokale partnerorganisaties introduceerde Plan International in haar dorp Fongbadja een systeem van microkredieten voor vrouwen om via een eigen zaakje in de behoeften van hun kinderen te kunnen voorzien. “Mannen zijn hier hyperpolygaam. Ze verdienen niet genoeg om al hun vrouwen en kinderen te onderhouden. We moeten dus de moeders uit de armoede trekken”, zegt Santos. “Ondertussen beheren en financieren ze zelf hun eigen leningen. In het hele land zijn ondertussen drieduizend van dit soort vrouwenassociaties.”
Hulpbehoevend onderwijs
Om de moeders te ontlasten richt Plan ook kinderopvangcentra op. “Daarmee slagen we meerdere vliegen in één klap”, zegt Santos. “Kinderen die vroeger thuis moesten blijven om op de kleinsten te letten, kunnen nu naar school blijven gaan. Bovendien is er meer sociale controle. Kinderen verwittigen de leerkracht als een klasgenoot plots niet meer komt opdagen.”
Zo doen ngo’s oplapwerk voor wat de Beninse overheid nalaat te doen. Het kinderopvangklasje van het zuidwestelijke dorp Davihoue sist bijna hoorbaar als een druppel op een hete plaat. “Ik heb hier 85 kleuters onder mijn hoede, maar eigenlijk is er slechts plaats voor 25”, zucht kleuterleidster Françoise Venhounkpe. “Zelfs zo bereiken we maar een kleine minderheid van de ouders.”
Wanneer de kleuters doorstromen, wacht weinig beterschap. Eén op vier Beninse kinderen haalt zijn lagere schooldiploma niet. In 2000 formuleerden de Verenigde Naties universeel basisonderwijs nog als één van de tegen 2015 te bereiken Millenniumdoelstellingen, maar wereldwijd hebben 58 miljoen kinderen op lagere schoolleeftijd nog steeds geen toegang tot onderwijs. In Sub-Sahara Afrika is het percentage schoolgaande kinderen met 71 procent het laagst. De ILO ziet kinderarbeid als één van de voornaamste hinderpalen.
Gebrekkig onderwijs is niet alleen een gevolg, maar ook een oorzaak van kinderhandel. Ouders die vaststellen dat hun kinderen niets opsteken van de juf, halen hen van de schoolbanken opdat ze elders een job gaan leren. Die kinderen komen makkelijk in slavernij terecht. Santos: “Je kan de vraag stellen of het nuttig is om iedereen naar school te sturen zonder aandacht te besteden aan de kwaliteit ervan. Er is te weinig controle, leraren komen vaak niet eens opdagen. De officiële onderwijstaal is Frans, maar leerkrachten spreken het zelf vaak niet. Het middelbaar onderwijs is er nog slechter aan toe. Slechts 13,68 procent van het onderwijzend personeel bestaat er uit gekwalificeerde leraren.”
Naast de officiële schoolplicht tot veertien jaar blijven wel meer Beninse regeringsteksten dode letter. Geweld tegen kinderen is strafbaar, maar 49 procent van de schoolgaande jeugd geeft aan al eens door een leerkracht geslagen te zijn. Ook huiselijk geweld is enkel in theorie taboe. Een vader die langs de kant van de weg zijn gillend, geknield dochtertje met forse halen aftuigt met zijn riem, heeft nooit eerder gehoord van de wet die dit verbiedt. “De volgende keer bel ik de politie en zal je voor de rechtbank moeten verschijnen”, dreigt Santos. Maar in de praktijk worden ouders niet veroordeeld, ook niet wanneer ze hun kinderen in de etalage zetten voor slavernij.
“Er is de wet en de geest van de wet”, zegt Santos. “Wat doe je met de kinderen als de ouders in de gevangenis verdwijnen? Dan worden ze weer een makkelijk slachtoffer voor mensenhandelaars.”
“Ook trafikanten en uitbuiters van kindslaven blijken vaak onbestraft”, zegt Wachinou Singbo, een rijkswachtcommandant in Mono, één van de armste departementen in het land en een sterk geaffecteerd gebied op de route naar Lagos. Met lokale Centres de Promotion Sociale (CPS) en de aanstelling van kinderrechters onderneemt de Beninse overheid weliswaar stappen om kinderhandel te bestrijden, maar tot veel veroordelingen heeft dat nog niet geleid.
“Soms betrappen we trafikanten, maar het is moeilijk om hen te laten opsluiten. We moeten materiële bewijzen kunnen verzamelen op het moment dat het misdrijf wordt gepleegd”, zegt Singbo. “Ook wie zich schuldig maken aan uitbuiting ontsnapt vaak aan een veroordeling, tenminste als hij zich een advocaat kan veroorloven.”
De UNODC klaagt het milieu van straffeloosheid waarin mensenhandel floreert aan als een wereldwijd probleem. In slechts vier op tien geaffecteerde landen volgen meer dan tien veroordelingen per jaar. In vijftien procent van de landen verdwijnt geen enkele dader achter de tralies.
Dan onderneemt David Fiagbénou liever zelf actie dan op de overheid te wachten. Verschillende van de kinderen in zijn weeshuis Village D’Espoir in Azove ging hij persoonlijk terughalen uit Togo en Nigeria. Zoals Maurice (14), die na de dood van zijn ouders op zijn vijfde door een nonkel naar Togo werd gebracht om er als slaaf op het veld te werken. “Een andere nonkel van Maurice riep mijn hulp in. Samen met enkele agenten in burger ben ik hem met de moto gaan ontvoeren”, zegt Fiagbénou met kinderlijke pretlichtjes in de ogen. “Als we de officiële weg via de Togolese autoriteiten waren gevolgd, had de lokale politie wellicht de landeigenaar gealarmeerd.” Ongezien de grens oversteken was volgens Fiagbénou kinderspel.
Maurice verblijft nu al enkele jaren in Village d’Espoir en gaat naar school. Hij is Fiagbénou dankbaar. “In Togo werkte ik vijf jaar lang dagelijks van zes uur ’s ochtend tot zeven uur ’s avonds. Ik werd geslagen met de chicotte (een leren zweep, nvdr) als ik niet goed werkte.” Door de maniokbloem en pikante pepers waarop hij moest overleven heeft hij nog steeds ernstige maagproblemen. “Als ik in Togo was gebleven, was ik nu al dood geweest.”
De namen van minderjarige slachtoffers van kinderhandel werden in dit artikel gewijzigd.
Charlotte (16)
Mama was ziek en kon niet langer voor me zorgen. Op mijn achtste stuurde ze me naar een vrouw in het noorden van Benin. Ik mocht niet langer naar school. Ik moest in huis en op de markt werken. Nadat haar eigen kinderen gegeten hadden, kreeg ik de restjes. Schoot er niets over, dan was er enkel droog maniokmeel voor mij.
Op een dag, ik was tien jaar, ging ik op straat appelsienen verkopen. Er was een manifestatie. Een groepje mannen hield me tegen. Eén van hen verkrachtte me terwijl de anderen me vasthielden. Ik kwam wenend terug en zei het tegen de vrouw. Ze antwoordde: “Word er maar aan gewoon. Dat is wat je de rest van je leven gaat doen.” Ik kreeg klappen van haar echtgenoot om wat er was gebeurd. Een buurvrouw verdedigde me, zei dat het mijn schuld niet was. Vanaf die dag kreeg ik geen eten meer. De buurvrouw gaf me stiekem voedsel, buiten op het toilet.
Op een dag, nadat de vrouw me hard had toegetakeld, kraakte ik. Ik vluchtte weg. Ik ging naar het busstation en zag er een familielid. Hij herkende me eerst niet, omdat mijn gezicht opgezwollen was van de slagen die ik had geïncasseerd. Hij bracht me weer naar huis. Mama was toen al erg ziek en overleed een jaar later. Mijn grootmoeder bracht me naar Village d’Espoir. Hier studeer ik voor kapster, en ik help de directeur met het weeshuis.
Didier (ongeveer 13, kent zijn leeftijd niet)
Het is drie jaar geleden. Ik liep rond in het dorp wanneer een neef me oppikte met zijn brommer. Hij nam mij, een andere neef en een nicht mee naar Ivoorkust, zonder onze ouders te verwittigen. We waren drie dagen onderweg. Daar moest ik drank voor hem stoken: tonnen water vullen, mengen met gist en suiker en droog hout verzamelen in het woud.
Op een dag was mijn neef zijn gsm verloren. Hij zei dat ik hem gestolen had. Hij dreigde dat ik naar de gevangenis zou gaan en nam me mee naar een buurman. Hij bond mijn polsen vast met ijzerdraad, haalde een mes boven en begon diepe wonden in mijn rug te kerven. Daarna smeerde hij er pikante pepers in. Ik denk er nog vaak aan. De vreselijke pijn is het eerste dat me telkens weer te binnen schiet.
Ik ben er een jaar gebleven. Toen hebben mensen van een lokale ngo me weggehaald. Mama was ziek van wat er gebeurd was. Mijn andere neef en nicht zijn daar gebleven. Hun ouders bleven geloven dat ze bij onze neef Frédéric in goede handen waren.