In de nasleep van een allesverwoestende aardbeving brachten VN-blauwhelmen cholera naar Haïti. Meer dan 9.000 mensen lieten het leven. Bijna zes jaar later raken maandelijks nog steeds duizenden Haïtianen besmet. Slachtoffers en mensenrechtenspecialisten roepen de Verenigde Naties op het matje en eisen gerechtigheid. Na een nieuw vernietigend rapport erkent de VN voor het eerst zijn rol in de cholera-epidemie. (Verschenen in Knack en Vrij Nederland, 2015)
Karlens Moïse Duperrier was een baby die je in de gaten moest houden. Hij was zes maanden oud, maar kroop telkens de deur uit wanneer zijn moeder Laura Duperrier (49) haar rug had gekeerd. Hij trok zich al op aan de servieskast, haast het enige meubel in het krot van golfplaten en zeil. Wanneer Karlens Moïse op 24 februari 2015 ging slapen, was hij nog kerngezond.
“Ik heb hem nooit zo horen krijsen als die nacht”, zegt Duperrier. Zijn stoelgang stroomde onophoudelijk. Hij braakte en zweette alsof het laatste vocht uit zijn ingewanden, hoofd en huid werd geperst. Laura gaf hem rehydratievloeistof, maar het kwam er langs mond en neus weer uit. Zijn luier hield de slappe, witte ontlasting niet.
’s Ochtends stuurde ze haar oudere zoon met de baby naar de dokter. Zelf ging ze geld zoeken om de consultatie te betalen. Vibrio cholerae, wist men na een bloedstaal in de ziekenpost van Corail; een bacterie die zich verspreidt via uitwerpselen, met besmet water of voedsel je ingewanden binnendringt, zich als een gek begint te vermenigvuldigen en al het vocht uit je lichaam zuigt. Ook de verpleegsters probeerden hem rehydratiemiddel toe te dienen, maar Karlens Moïses lijfje wilde niet. Hij overleed terwijl ze in zijn arm prikten voor een infuus.
Het levenloze lichaam kreeg Laura’s zoon weer mee naar huis. Tegen de gezondheidsrichtlijnen in, want een met cholera besmet lijk maakt ook anderen ziek. “Ik kwam thuis en zag hem op bed liggen. Hij zag eruit alsof hij een doodsstrijd van een jaar had geleverd”, zegt Duperrier. Ze staart voor zich uit. “We lieten hem achter het huis begraven. Slechts een halve meter diep, want verder raakte de grafdelver niet door de rotsige ondergrond.”
Laura Duperrier (49) woont boven op de bergkam van Jeruzalem 6. Dat is een officieuze wijk van wat de afgelopen jaren Jeruzalem is gaan heten. Aan Duperriers voeten ligt de eindeloze glinsterende sloppenzee Corail. Daarrond, Onaville en Canaan. Zes jaar geleden was er niets, slechts bergachtig, stoffig niemandsland.
Na de aardbeving van januari 2010, die aan 220.000 mensen het leven kostte, werd in de desolate periferie van de hoofdstedelijke voorstad Croix-des-Bouquets een tentenkamp opgericht. Mensen die in de ‘red zones’ woonden die de VN als te gevaarlijk beschouwde om er hulp te verlenen, stroomden massaal toe. Vele anderen kwamen later, wanneer ze van de overheid de vluchtelingenkampen moesten verlaten. De woestenij explodeerde tot een gebied waarin vandaag tussen de 250.000 en 500.000 mensen wonen. Ze zijn er om te blijven, maar hebben geen elektriciteit, stromend water of sanitair. Het verwondert dan ook niet dat net dit gebied consistent het hoogste aantal nieuwe choleraslachtoffers van Haïti laat optekenen, 30 tot 60 per week.
Kort na het overlijden van Karlens Moïse raakten tientallen mensen in de buurt besmet. Er vielen nog doden. Laura Duperriers 16-jarige dochter Kev-Laura kreeg twee weken na haar broertje cholera. Vijf dagen en 14 flessen roze rehydratievloeistof later mocht ze het ziekenhuis verlaten, maar nog steeds voelt ze zich vaak te ellendig om naar school te gaan. Cholera is behandelbaar, maar het vreet aan het lichaam. Patiënten blijven soms jaren zwak.
In augustus lag Laura zelf in de ziekenboeg, op een stretcher met een gat ter hoogte van haar middel en een emmer eronder. Opnieuw kwam een busje van het Rode Kruis haar woonst ontsmetten. “Buurtbewoners noemden ons choleramensen. Ze meden ons. Tot de mensen die me eerder hadden vernederd later zelf ziek werden. Uit schaamte durfden ze me niet meer aan te kijken.”
Veel Haïtianen zien cholera als een vloek. Wie eraan doodgaat, heeft vast iets fout gedaan. In het zuiden van het land werden op een dag dertien voodoopriesters gedood, omdat de dorpsbewoners na een cholera-uitbraak dachten dat de geestelijken de rampspoed over hen hadden uitgesproken.
Zo esoterisch is de waarheid niet. Het is oktober 2010, negen maanden na een aardbeving. In een militair kamp langs de rivier Meille, zo’n zeventig kilometer ten noorden van Port-au-Prince, huist een bataljon Nepalese blauwhelmen. Ze maken deel uit van MINUSTAH, de vredesmacht van de VN die in 2004 naar Haïti trok om het land te behoeden voor een explosie van politiek geïnspireerd geweld.
Enkele dagen nadat het Nepalees bataljon zijn intrek neemt, worden stroomafwaarts honderden mensen ziek. Stroomopwaarts is er geen enkele besmetting. Tegen het weekend vallen er tweehonderd doden. De boosdoener cholera is in Nepal endemisch, maar was in Haïti al minstens een eeuw niet meer gespot.
De VN stuurt een persbericht uit, waarin de strikte gezondheidsmaatregelen in het kamp worden opgesomd. Die worden door journalisten en andere observatoren meteen ter plaatse weerlegd. Uitwerpselen lekken van de kamplatrines naar de rivier. Bovendien dumpt het bedrijf dat de drek ophaalt die aan de overkant van de straat, in putten die overstromen bij een hevige regenbui.
Via de Artiboniterivier, de belangrijkste waterweg van het land, stroomt de bacterie bijna letterlijk honderdduizenden huiskamers binnen. In vijf jaar tijd bezwijken zo’n 9000 Haïtianen aan cholera. Meer dan 700.000 mensen worden ziek.
“Een derde tot een vierde van de doden viel in de eerste tien weken na de uitbraak. Maar ook nadien waren er nieuwe pieken”, zegt Paul Christian Namphy. Hij is nationaal choleracoördinator van het Haïtiaanse watersaneringsagentschap DINEPA. “Van 2011 tot 2014 daalde het aantal cholerabesmettingen jaarlijks. Maar van januari tot augustus 2015 was het cijfer elke week hoger dan in diezelfde week van 2014. In september leek het tij te keren, maar in november hadden we alweer een ernstige uitbraak.” In 2015 werden 36.045 cholerabesmettingen en 322 doden geregistreerd, tegenover 29.078 zieken en 307 doden in 2014. In de eerste twee weken van 2016 vielen opnieuw 31 doden.
Samen met het ministerie van Volksgezondheid en Bevolking, de Wereldgezondheidsorganisatie WHO en VN-kinderrechtenorganisatie UNICEF reageert DINEPA binnen de 48 uur op een uitbraak. Ook onder andere het Rode Kruis en Oxfam springen bij. Er komt medische hulp en sensibilisering. De broeihaard wordt ontsmet. Omwonenden krijgen met chloor behandeld water. De dodentol werd teruggeschroefd tot ongeveer één procent van de besmettingen. Maar Namphy beseft dat de huidige maatregelen slechts doekjes voor het bloeden zijn.
Door de overheid gecontracteerde afvalverwerkingsbedrijven dumpen containers vol feces illegaal in velden omdat er te weinig verwerkingssites zijn. DINEPA is de loodgieter die het zo druk heeft met lekken dichten, dat hij geen tijd vindt om de door en door rotte leiding te vervangen. Bovendien werkt het met een lege gereedschapskist. Namphy zucht. “Je kan cholera niet efficiënt bestrijden zonder in sanitaire infrastructuur en drinkwater te voorzien. Maar daarvoor zijn middelen nodig.”
Dat weet ook VN-secretaris-generaal Ban Ki-moon. In december 2012 belooft hij 2,2 miljard dollar op te halen om cholera uit te roeien in Haïti, het bedrag dat nodig is om het land van waterleidingen en rioleringen te voorzien en bij elk gezin aan sensibilisering te doen. Drie jaar later moet hij bekennen dat slechts een fractie van dat bedrag beschikbaar is. “Ik hoor cijfers van ver onder de tien procent tot achttien procent, maar sommige schattingen zijn nogal creatief. Ze voegen reeds toegekend ontwikkelingsgeld toe aan de boekhouding, terwijl die 2,2 miljard nieuwe fondsen zouden moeten zijn”, zegt Namphy.
“Wanneer er humanitaire noden zijn, is het heel moeilijk om fondsen te werven voor structurele cholerabestrijding. De afgelopen maanden is er geen bijkomend budget meer gevonden”, bevestigt Dr. Jean-Luc Poncelet. Hij staat aan het hoofd van de VN-Wereldgezondheidsorganisatie WHO en de Pan American Health Organization (PAHO) in Haïti. “Geldschieters zijn in het verleden erg genereus geweest voor Haïti. Het is begrijpelijk dat er donormoeheid optreedt. Maar de terugval van internationale fondsen gaat opnieuw voor de volgende crisis zorgen, zoals we dat al dertig jaar zien. Met het huidige budget kunnen we het aantal besmettingen en doden terugbrengen, maar we kunnen cholera niet uitroeien. Daarvoor moet je drinkwater voorzien voor tien miljoen Haïtianen. Dat is een gigantische investering, waarmee je decennia zoet bent. Eerlijk, het geld dat momenteel naar cholerapreventie gaat, is bijna nul. Als we meer doden willen vermijden, dan moeten we dringend en ernstig aan het werk.”
“Met het beschikbare budget kunnen we enkel focussen op de ergste uitbraken en risicozones. Daar zorgen we voor de nodige basisvoorzieningen”, zegt Namphy.
Behalve voor de honderdduizenden mensen in het maanlandschap achter Croix-des-Bouquets dan, al een jaar de belangrijkste cholerabroeihaard van het land. Namphy gooit de handen in de lucht. “Daar ís geen water! Je moet het aanvoeren met vrachtwagens. Er is gewoonweg geen budget om voor zoveel mensen water te voorzien in zo’n onherbergzaam gebied.”
We rijden door ‘het ravijn’, een geërodeerde droge rivierbedding die het berglandschap op de weg naar Laura Duperriers huisje in tweeën klieft. Overdag doen mensen hun gevoeg in een zakje. ’s Nachts dumpen ze het hier. Bij hevige regen of overstromingen neemt het wassende water de uitwerpselen mee en verspreidt cholera zich naar alles wat stroomafwaarts ligt.
Ook na al hun choleralijden hebben Duperrier en haar kinderen nog steeds geen toilet. Ze doen hun behoefte in een emmer, kappen met een machete een putje in de rotsige ondergrond en gooien daar de ontlasting in.
Honderd meter verder woont Olmily Remy (23), samen met haar twee kinderen, haar zus en diens kroost. In juli kreeg het hele gezin cholera. Remy toont de diepe put die ze daarna gegraven hebben om veilig hun behoefte te doen. Vroeger gooiden ze met een slingerbeweging hun uitwerpselen zo ver mogelijk weg, een gangbare praktijk waar geen rioleringen of vuilnisophaling zijn. “Een buurvrouw doet het nog steeds. Regelmatig vinden we hier een zak met stront voor de deur”, zegt Remy.
De woning is schraal en leeg. Een plastieken stoel en een matras zijn het enige meubilair. Vuur maken ze met houtskool op de grond. Sinds de aardbeving hun huisje in Port-au-Prince verwoestte, hebben ze niet de luxe om kieskeurig te zijn. Ze woonden een tijd in een vluchtelingenkamp, maar drie jaar geleden werden ze daar met 20.000 gourde (328 euro) wandelen gestuurd. Ze braken hun barak af en kwamen met golfplaten en hout naar de berg om die hier weer op te bouwen.
Het was Remy’s zoontje Doudle Louis die vorig jaar als eerste cholera kreeg. Daarvoor kon hij al stappen, maar nu kruipt hij zelfs niet meer. Hij heeft witte vlekken in het gezicht. “Ik probeer er al weken een medicijn voor te halen, maar het is niet beschikbaar in de apotheek. Ze zeiden dat ik volgende maand nog eens moet terugkomen”, zegt Remy. Zelf heeft ze aan de ziekte maagproblemen overgehouden. “Nu eet ik elke dag houtskool. Anders voel ik me slecht. Gewoonlijk vijf kolen per dag. Als ze te hard zijn om te bijten, vermaal ik ze eerst. Soms verkies ik zelfs houtskool wanneer we echt voedsel hebben.” Mijn vertaler staat perplex. Mensen die op houtskool overleven, dat heeft zelfs hij nooit eerder gehoord.
“Je mag mensen zoveel sensibiliseren als je wil, dat heeft geen zin als ze hun absolute basisbehoeften niet eens kunnen invullen. Vergeet niet dat Haïti een van de armste en meest ongelijke landen ter wereld is”, zegt Namphy. “We kregen een wereldvermaard onderzoeksteam uit Marseille op bezoek. ‘Als iedereen doet wat hij moet doen, kunnen we cholera in enkele weken uitroeien’, zei een van de onderzoekers wanneer hij weer op het vliegtuig stapte. Maar die condities bestaan hier niet. Er zijn mensen die van hun geboorte tot hun laatste adem geen toilet of proper water zullen zien. Cholera kleeft aan die mensen die hun hele leven tegen armoede en uitsluiting vechten.”
Volgens Mario Joseph, een van Haïti’s meest prominente mensenrechtenadvocaten, was cholera al lang uitgeroeid als het ook de rijken zou raken. “Wanneer een chikungunya-epidemie dreigde, kwamen er wel massaal middelen voor preventie vrij. Want de chikungunyamug maakt geen onderscheid tussen pauper en president. Maar de armen zijn op zichzelf aangewezen”, fulmineert Joseph opgewonden, in zijn statig bureau in het centrum van Port-au-Prince. In de ladekasten rusten de dossiers van duizenden choleraslachtoffers.
Met zijn advocatenkantoor Bureau des Avocats Internationaux (BAI) en diens Amerikaanse partner Institute for Justice and Democracy in Haiti (IJDH) voert Joseph een procedureslag tegen de Verenigde Naties. In november 2011 dient hij 5000 schadeclaims van zieken en nabestaanden in. In februari 2013 weigert de VN de vordering. Daarop stappen BAI en IJDH naar een rechter in New York, waar de hoofdzetel van de VN ligt. Die verklaart de klacht begin 2015 onontvankelijk omdat de VN immuniteit tegen rechtsvervolging geniet.
“In artikel 55 van de overeenkomst tussen de VN en het land dat vredestroepen ontvangt, staat dat de VN een geschillencommissie moet instellen om klachten van burgers te behandelen. Dat artikel is er net ter compensatie van de immuniteit, beschreven in artikel 54. Die commissie is er nooit gekomen en de VN weigert dit nog steeds te doen. Door hun contractuele verplichtingen niet na te komen, heffen ze hun eigen immuniteit op”, vindt Joseph. Hij gaat in beroep tegen de rechterlijke beslissing.
Joseph beargumenteert dat door systematische fouten en nalatigheid van de VN duizenden Haïtianen aan cholera gestorven zijn, en dat de VN daarmee een van de belangrijkste mensenrechten schendt: het recht op leven. “We vragen schadeloosstellingen voor de slachtoffers en publieke excuses aan het Haïtiaanse volk. Ook moet de VN Haïti helpen om in infrastructuur voor drinkwater en sanitair te voorzien. Ze moeten hun verantwoordelijkheid opnemen, zij hebben cholera naar Haïti gebracht.”
Poncelet vindt niet dat de VN als grote schuldige kan aangewezen worden. Hij vergelijkt het eerste cholerageval met de reflectie van een glazen fles die in het droge seizoen een enorme bosbrand kan veroorzaken. “In de bestaande omstandigheden kon het haast niet anders dan dat zo’n ziekte zijn intrede zou maken. Het land heeft minstens vijftig jaar niet meer in water- of sanitaire infrastructuur geïnvesteerd. Haïti is een fragiele staat, en de condities zijn niet veranderd. Er zijn elk jaar gevallen van cholera in Europa en de VS, maar niemand zoekt de schuldige, want er is een goed, beschermend systeem. Dus laten we onze energie steken in het aanpakken van de omstandigheden waarin cholera kan floreren. We zouden een plan voor de komende twintig of dertig jaar kunnen maken als het land betrouwbare instellingen had.”
“Dat zijn voorwendsels”, reageert Joseph kwaad. “De VN wist dat Haïti een arm land en een zwakke staat is, dat er geen sanitaire voorzieningen en drinkbaar water waren.”
Dat cholera of een andere ziekte Haïti hoe dan ook zou treffen, is bediscussieerbaar. Frans onderzoek wees uit dat tussen 1985 en 2004 slechts drie van 600 rampen resulteerden in grote epidemieën. Wel komt cholera vaker voor na rampen en in oorlogssituaties, wanneer grote groepen mensen op elkaars lip zitten zonder faciliteiten voor basishygiëne. Wat dan weer de vraag oproept waarom soldaten die vanuit Nepal kwamen, waar net een cholera-uitbraak aan de gang was in de hoofdstad, daarop niet werden getest.
De communicatie van VN-organen was vaker ongelukkig in Haïti. Kort na de eerste uitbraak verklaarde een WHO-woordvoerder dat het op dat moment niet belangrijk was om de oorsprong van de epidemie te achterhalen. Volgens critici werd cholera door die terughoudendheid in die levensbelangrijke dagen niet efficiënt genoeg bestreden. Ik vraag Poncelet of het standpunt van toen nog steeds de positie is van de WHO.
“Vanuit legaal oogpunt is de oorsprong van de epidemie voor ons niet van belang. Aansprakelijkheid is belangrijk, maar niet vanuit medisch opzicht. Daarover zal ik dus geen uitspraken doen”, is Poncelet voorzichtig. Ook wil hij niet gezegd hebben dat VN-troepen cholera naar Haïti hebben gebracht. “Maar epidemiologisch is de oorsprong van de ziekte natuurlijk wel van belang. Telkens er een nieuwe uitbraak is, gaan wij daarnaar meteen op zoek.”
Dat was anders in 2010. Na de uitbraak stapelt de wetenschappelijke en journalistieke bewijslast tegen de Nepalese basis zich op, maar de VN en de WHO weigeren haast twee maanden lang om de oorsprong van de epidemie zelf te onderzoeken. Pas wanneer het lokale protest tegen de al weinig populaire VN-troepen – die veel Haïtianen als een illegale bezettingsmacht ervaren – uit de hand dreigt te lopen, stelt ook Ban Ki-moon een VN-panel aan. Dat panel concludeert dat de epidemie werd veroorzaakt door een Zuid-Aziatische bacteriestam die door menselijke activiteit de Meillerivier had besmet, op de locatie waar de VN-basis ligt. Ook zegt het rapport dat door slechte sanitaire voorzieningen in het kamp het water besmet kon worden. Toch wijst het panel geen schuldige aan. Het wijt cholera aan ‘een samenloop van omstandigheden’, waaronder de slechte infrastructuur en de mate waarin Haïtianen afhankelijk zijn van hun rivieren.
Vlak voor een bezoek aan Haïti in de zomer van 2014 zegt Ban Ki-moon dat de VN ‘een morele verantwoordelijkheid’ heeft om cholera te bestrijden in Haïti. Een verantwoordelijkheid die het deelt met de rest van de internationale gemeenschap. Excuses komen er niet. Ook wil de VN geen afstand doen van zijn immuniteit. Dat doet het in sommige gevallen nochtans wel, zelfs systematisch bij seksueel misbruik, materiële schade en verkeersongelukken. In het verleden werden al vaker schadevergoedingen betaald.
Ik wil verduidelijking vragen, maar na wekenlange pogingen om een interview vast te leggen met het Secretariaat-Generaal, krijg ik per e-mail het standaardantwoord van woordvoerder Mathias Gillmann: “Zoals u weet, reageert de VN niet op lopende klachten tegen de organisatie”, vergezeld van een link naar de huidige inspanningen om cholera te bestrijden.
Professor Fran Quinley ziet een historische parellel. Hij is directeur van de Health and Human Rights Clinic van de aan de Universiteit van Indiana verbonden McKinney School of Law en auteur van het boek How human rights can build Haiti. “De VN gedraagt zich als de tabaksfabrikanten midden vorig eeuw, wanneer die decennialang het wetenschappelijk bewijs van de schade van hun producten rotsvast bleven ontkennen”, zegt Quinley. “Dat is vooral hallucinant omdat de VN wordt verondersteld ’s werelds eerste verdediger van mensenrechten en verantwoordingsplicht te zijn. Dit ondermijnt de geloofwaardigheid van al die VN-organisaties die wereldwijd fantastisch werk leveren. Het geeft de indruk dat ze boven de wet staan en zich niet hoeven te verantwoorden voor de schade die ze berokkenen.”
Op 26 augustus 2015 diende Quigly samen met acht andere experten internationaal publiekrecht bij de rechtbank van New York een memorandum in met de vraag om de eisen van Mario Joseph ontvankelijk te verklaren. Dat de academici de rechter vragen om voor het eerst in de geschiedenis de absolute immuniteit van de VN extern te doorbreken, is markant.
Ook Nico Schrijver, hoogleraar Internationaal Publieksrecht aan de Universiteit Leiden en lid van de Eerste Kamer voor de PvdA, ondertekende de brief. Nochtans ziet hij de VN liever niet voor een nationale rechtbank gedaagd. “Het is gevaarlijk als de ene dag de rechter in Den Haag beslist, morgen die in Moskou, overmorgen die in New York. Dan is er geen eenheid van rechtspraak. Ik vind het ook principieel onjuist dat nationale rechters hier een oordeel over vellen. Maar nu kunnen mensen hun recht helemaal niet halen. Dat is nog erger.”
Volgens Schrijver is de immuniteit van de VN nuttig om de neutraliteit en effectiviteit van VN-organen te bewaren. “Maar dat wil niet zeggen dat men vogelvrij is. Vrijwaring van jurisdictie mag nooit een goed op zich zijn.”
Net daarom werd al in de jaren veertig de bepaling voorzien dat de VN review boards moet instellen bij vredesmissies, maar in de praktijk wordt die regel niet of halfslachtig toegepast. “Als er al een review board is, bestaat die vooral uit mensen van de eigen organisatie. Er is geen onafhankelijke rechter. Bovendien is de termijn waarbinnen klachten kunnen worden ingediend erg krap”, zegt Schrijver. Hij stelt voor het mechanisme te hervormen tot een tweetrapsraket, waarbij die review boards voor elke vredesmacht afzonderlijk beter worden georganiseerd en hoger beroep mogelijk is bij een centrale klachtencommissie.
“Een hervorming is broodnodig, en daarin ligt een grote verantwoordelijkheid bij de lidstaten”, zegt Schrijver. “Het staat niet hoog op de agenda, tot het eens goed mis gaat. Als er niets gebeurt, zullen nationale rechters de immuniteit van de VN steeds vaker gaan doorbreken. Dan is het hek van de dam.”
Ook binnen de VN gaat het verzet tegen de onverzettelijke houding van de eigen organisatie in de afgelopen jaren steeds luider klinken. Navi Pillay, tot 2014 Hoge Commissaris voor de Mensenrechten, zei in oktober 2013 dat de slachtoffers van de cholera-epidemie gecompenseerd moeten worden. Ze laat in het midden wie dat moet doen. Exact een jaar later schreven de speciale rapporteurs van de VN Leilani Farha, Dainius Puras en Catarina de Albuquerque een brief aan Ban Ki-moon waarin ze de VN er openlijk van beschuldigen niet de nodige voorzichtigheid aan de dag te hebben gelegd om de cholera-uitbraak te voorkomen, onvoldoende te ondernemen om cholera te bestrijden en de slachtoffers geen toegang te bieden tot rechtspraak en schadevergoedingen.
De doodsteek voor de struisvogelpolitiek van de VN komt er op 8 augustus. Onafhankelijk speciaal VN-rapporteur Philip Alston legt een vernietigend rapport neer bij Ban Ki-moon. Daarin betoogt hij dat ‘cholera niet was uitgebroken zonder de acties van de VN’ en dat het VN-beleid ter zake ‘moreel gewetenloos, legaal onverdedigbaar en politiek zelfdestructief is’, en bovendien ‘helemaal onnodig’. Alston klaagt de dubbele standaard aan, waarbij ‘de VN erop staat dat lidstaten de mensenrechten respecteren, maar diezelfde verantwoordelijkheid weigert zelf op te nemen.’ Nog volgens het rapport geeft de VN-politiek ‘snel ontvlambare brandstof aan zij die beweren dat VN-vredesmissies de rechten van hen de ze horen te beschermen met de voeten treden, en ondermijnt het de geloofwaardigheid van de VN en de integriteit van het Secretariaat-Generaal.’ Volgens Alston schiet ook het huidige cholerabestrijdingsprogramma schromelijk tekort. Het aantal infecties blijft stijgen, er werd geen enkel groot water- of saneringsproject verwezenlijkt. Twee pilootprojecten moesten door een gebrek aan donorfondsen worden stopgezet. Dat enkele dagen eerder uit een ander intern rapport bleek dat een vierde van de Minustah-bataljons vier jaar na de epidemie-uitbraak nog steeds hun afval in de rivieren loosden, maakt het voor de VN des te pijnlijker.
Het intern rapport van Alston komt in handen van The New York Times-journalist Jonathan M. Katz, die zich sinds de eerste uitbraak in 2010 in de zaak heeft vastgebeten. Het VN Secretariaat-Generaal, dat de afgelopen jaren haast alle commentaar weigerde, ziet zich op 18 augustus verplicht om te reageren. Woordvoerder Farhan Haq zegt ‘dat de VN in het afgelopen jaar ervan overtuigd is geraakt dat het meer moet doen rond zijn eigen betrokkenheid bij de initiële uitbraak en het lijden van zij die getroffen zijn door cholera.’ Bijna zes jaar na datum erkent de VN zo voor het eerst zijn rol in de cholera-uitbraak. Wel weigert het Secretariaat-Generaal nog steeds te zeggen dat de VN de epidemie heeft veroorzaakt of om de gerechtelijke immuniteit van de organisatie op te heffen. Op 19 augustus, twee dagen na het artikel van Katz, belooft woordvoerder Haq dat Ban Ki-Moon aan een nieuw maatregelenpakket werkt, waarbij de focus op de slachtoffers zal liggen. Ook zal Haïti steun krijgen bij de uitbouw van een sanitair, water- en gezondheidssysteem om de cholera-epidemie uit te roeien. De nieuwe maatregelen zouden binnen de twee maanden worden voorgesteld.
Dat roept de vraag op waar de middelen vandaan zullen komen. Haq maant – nogmaals – de lidstaten met spoed aan om financiële bijdragen te leveren. Het blijft onduidelijk waarom die zich nu wel plots massaal geroepen zouden voelen om geld in een Haïti-fonds te storten. WHO-baas Poncelet maakt zich sterk dat het mea culpa van de VN het mobiliseren van fondsen zal vergemakkelijken, maar laat na te zeggen waarom dat zo zou zijn. Opnieuw benadrukt hij de noodzaak ervan om een structurele oplossing aan de einder te zien verschijnen.
Professor Quigly hoedt zich voor overhaaste euforie. “Het persbericht van de VN is een welkome stap vooruit, die helaas veel te lang op zich heeft laten wachten, maar er is nog steeds cholera, de families hebben nog geen vergoedingen gekregen en de water- en sanitaire voorzieningen zijn nog steeds zorgwekkend. Laten we eerst afwachten welke concrete stappen de VN onderneemt.”
Mario Joseph noemt de verklaring van de VN een grote overwinning, maar ook hij wil de invulling van de aangekondigde maatregelen afwachten. “Je bestrijdt cholera niet met beloftes, maar met daden. Het Haïtiaanse volk verdient een efficiënte aanpak van de epidemie en een schadeloosstelling. De slachtoffers moeten gehoord worden.”
Ondanks de lang verhoopte schuldbekentenis werd 18 augustus voor Joseph geen onverdeeld succes. Diezelfde dag verklaarde een Amerikaanse rechtbank zijn klacht tegen de VN ook in hoger beroep onontvankelijk. Joseph bekijkt nu of hij de zaak bij het Amerikaanse Supreme Court aanhangig zal maken. “We blijven klaarstaan om alle gerechtelijke mogelijkheden uit te putten, zij het in de VS of in Europa.”
Voor Laura Duperrier en Olmily Remy is het politieke steekspel een ver-van-hun-bedshow. In het desolate Jeruzalem hebben ze over schadeloosstellingen of gerechtigheid nog niet nagedacht. Ze zijn enkel op zichzelf aangewezen, zoals ze dat al hun hele leven zijn. Ze maken zich zorgen over de toekomst. Remy’s echtgenoot herstelt al maanden van cholera bij zijn familie, waar voodoopriesters hem trachten te genezen. Daarmee is een kostwinner weggevallen. Duperrier heeft sinds de ziekte moeite met de steile klim van een uur naar haar huis.
Desondanks willen ze optimistisch blijven. Ze hebben een eigen woning, waar het beter toeven is dan in de vluchtelingenkampen. ‘De kinderen kunnen buiten spelen. Steeds meer mensen komen hier wonen. Sommigen openen winkeltjes,’ zegt Remy.
Ze grijpt de zak met houtskool. Het is al laat en de kinderen hebben nog niet gegeten. We nemen afscheid. Ik kijk nog eens achterom, in de hoop de eerste rokerige pufjes van een vuur te zien. In de hoop dat het ten huize Remy deze avond rijst en geen houtskool wordt.